In het hart van het Oude of Eerste Testament staat het boek van de Psalmen. Lofliederen om in de tempel te zingen, 150 prachtige liederen, poëtische gedichten, die passen bij bepaalde tijden van het jaar en bij bepaalde persoonlijke situaties. Tijden van voorspoed en van tegenspoed, tijden van grote dankbaarheid en van diep verdriet. De teksten gebruiken vaak heel krachtige en duidelijke herkenbare beelden. Bijvoorbeeld over planten en dieren, rivieren en luchten, de hemel en de aarde. De teksten richten zich tot het diepste wezen van de mens. De ziel. De ziel is een begrip dat in deze tijd veelal weggedrongen is uit ons dagelijkse taalgebruik. Het is ook een mystiek begrip. Immers niemand, zelfs niet de knapste medicus, weet waar de ziel in ons lichaam zit. Wel is het met gevoelsbeelden te duiden. Oude teksten spreken vaak van een Goddelijke vonk die de mens bij de geboorte is meegegeven als ziel. Die vonk is een heel klein deeltje van de Grote Ziel van de Ene. Of als we spreken van iemand die zich inzet met “hart en ziel” voor iets of iemand. Vaak wordt dan bedoeld dat iemand zeer is toegewijd aan het goede doel, voor het algemeen belang of voor een naaste dichtbij of veraf. Of zoals een zangeres eens vertelde over het luisteren naar muziek. Die “vluchtige” muziek gaat het ene oor in en het andere uit. Bij muziek die je “raakt” blijft er “ergens” in het lichaam iets achter. Die zangeres zei toen, dáár zit de ziel.
Het gehele artikel over ‘Psalmen in de Nacht’ vindt u in ‘Getijdenstroom’ nr. 5